Dodenherdenking

Vanavond mocht ik in ons dorp een bijdrage leveren aan de Dodenherdenking. De tekst die ik heb uitgesproken, kun je hieronder lezen.

Ik wil u meenemen naar dinsdagochtend 7 september 1943, een ochtend nu bijna zeventig jaar geleden. Kamp Westerbork. Een trein. Zonet is de deur van de treinwagon met een smak dichtgegooid en vergrendeld. Zo’n zeventig mensen staan dicht op elkaar in een beestenwagon die naar paarden ruikt. En naar andere viezigheid. Een emmer water moet genoeg zijn voor al deze mensen om uit te drinken tijdens een reis die drie dagen zal gaan duren. En op die andere emmer moeten ze alle zeventig maar poepen en plassen.

Een enkeling vindt een plekje om te zitten op de kale houten vloer. Het zijn vooral de ouderen en de moeders met kleine kinderen. De rest moet maar zien hoe die het houdt tijdens die drie dagen die nog komen. Door een klein raampje komt wat frisse lucht en een beetje licht.

Langzaam komt de ellenlange trein in beweging. Allen de twee of drie mensen die bij het kleine raampje staan, kunnen afscheid nemen van het Nederlandse landschap. Zo’n duizend joodse mensen zijn nu vanuit kamp Westerbork onderweg naar  concentratiekamp Auschwitz. Ze weten niet wat hen daar te wachten staat. Maar ze weten wel dat het verschrikkelijk is. Heel verschrikkelijk.

Onder hen is een jonge vrouw. Ze heeft geen enkele illusie over haar lot. Ze gaat de dood tegemoet. Ze opent haar rugzak en ziet daarin wat spulletjes: wat ondergoed, misschien een extra stel kleren. Een boek en haar bijbel.

Dan vindt ze wat ze zoekt: een potlood en een briefkaart. Zo goed en zo kwaad als het gaat in een hobbelende trein, schrijft ze de naam en het adres op van een vriendin van de familie in Deventer. Straks zal ze de kaart door het kleine raampje gooien in de hoop dat iemand hem vindt en voor haar op de bus zal doen.

‘Dank voor al jullie goede zorgen,’  schrijft ze. Vader, moeder en broer zijn ook mee in de trein, krabbelt ze nog. Ze zitten in een andere wagon en zijn heel flink. ‘We hebben zingende dit kamp verlaten.’

‘We hebben zingende dit kamp verlaten.’

Het staat er echt. De kaart is namelijk inderdaad door een onbekende gevonden en op de post gedaan. En schrijfster van de kaart is later heel bekend geworden omdat ook haar dagboeken bewaard gebleven zijn. Etty Hillesum heet ze.

‘We hebben zingende dit kamp verlaten,’ was het laatste dat zij zou schrijven. Zingen? Waarom zou je zingen als je een afschuwelijk lot tegemoet gaat?

Misschien zongen deze duizend bange mensen om de nazi’s te laten merken dat ze niet gebroken waren. Dat ze nooit, nooit zouden zwijgen. Dat de nazi’s hen hun voedsel af konden pakken, hun kleding, hun vrijheid, hun geluk, maar nooit, nooit hun stem. Dat geweld, haat, onderdrukking nooit het laatste woord zouden hebben.

Misschien zongen ze ook om de moed erin te houden. Ze waren hongerig, mager en vernederd. Maar ze leefden nog. En ze wilden leven!

Misschien zongen ze om hun angst te onderdrukken. Alles, alles was beter dan die afschuwelijke angst dag in dag uit voor wat er komen zou.

Misschien zongen ze zodat de tijd voorbij zou gaan. Wat moest je in hemelsnaam doen al die uren, al die dagen, staande in een stinkende veewagon met intens angstige, hongerige en huilende mensen en kinderen om je heen?

Zingen.

Week in, week uit zongen mensen tijdens de oorlog in bomvolle kerken en baden tot God om hun geliefden bij te staan. Nederlandse burgers, onderduikers en verzetsstrijders zongen zachtjes en in het geheim mee met de openingsmuziek van de illegale uitzendingen van Radio Oranje. In naam van Oranje doe open de poort. Misschien zongen onze Nederlandse mannen die gedwongen werden in Duitsland te werken ook liederen. Uit heimwee. Uit verzet. Om de angst te onderdrukken. Of omdat ze in de eigen taal konden zingen, wat ze niet luidop konden zeggen.

Zo meteen zijn we twee minuten stil om al die mensen die in Tweede Wereldoorlog hun leven hebben verloren door het nazigeweld, te herdenken. We zijn stil voor al die 107.000 joodse Nederlanders die vanuit Westerbork getransporteerd werden naar een hel. We zijn stil voor de zes miljoen vermoordde joden, Sinti en Roma, homoseksuelen en gehandicapten. Voor het onvoorstelbare en onherstelbare leed dat hun overlevende familie en geliefden hiermee is aangedaan.

We zijn stil uit diep respect voor al die mensen die zich verzet hebben tegen het geweld, vaak met gevaar voor eigen leven. Voor de medogenloos neergeschoten verzetsstrijders. Voor de geallieerde soldaten die het leven lieten voor onze vrijheid. We zijn stil uit ontzetting over wat zoveel mensen aangedaan is en aangedaan wordt.

We denken aan al die mensen die ook vandaag de dag over de hele wereld omkomen door oorlogsgeweld. We denken aan ouders die in oorlogsgebieden hun kinderen in slaap zingen, bang voor wat er die nacht weer gebeuren kan. We denken aan al die mensen voor wie geen dag voorbij gaat dat ze geen intens verdriet voelen om wat ze door oorlog hebben verloren. Die in angstdromen hun ervaringen steeds opnieuw beleven. We denken met respect aan Nederlanders die zich ingezet hebben voor de vrede van landen elders op de wereld, en hun leven hebben verloren.

Afgelopen dinsdag, bij de kroning van koning Willem Alexander, hoorden en zongen we verschillende keren het Wilhelmus, het volkslied van Nederland. ‘Den vaderland getrouwe, ben ik tot in den dood.’ Zo meteen gaan we er samen naar luisteren. Dit lied is hét symbool van onze vrijheid. En we mogen het zingen zo vaak en zo luid als we willen. We zijn vrij.

Zoals we hier samen staan denken we aan al die mensen die geen vijheid kenden en kennen. We zijn we dankbaar omdat we in vrede mogen leven. Dat we alles hebben, wat we nodig hebben. Dat we kunnen gaan en staan waar we willen. Dat niemand de baas over ons is. Dat we mogen denken wat we willen en dat ook kunnen zeggen.

Dat we mogen zingen en stil kunnen zijn.

Plaats een reactie